God’s liefde voor Israël

De HEER heeft Uw voorouders liefgehad en hun nageslacht uitgekozen, en Hij zelf heeft U met zijn grote macht uit Egypte bevrijd en ter wille van U volken verdreven die groter en machtiger waren dan U, om U hun land binnen te leiden en het U in eigendom te geven, zoals dat nu gebeurt. (Deuteronomium 4:37-38)

‘Want U bent een volk dat aan de HEER, Uw God, is gewijd. U bent door Hem uitgekozen om, anders dan alle andere volken op aarde, zijn kostbaar bezit te zijn. Het is niet omdat U talrijker was dan de andere volken dat hij U lief kreeg en uitkoos – U was het kleinste van allemaal! Maar omdat Hij U liefhad en zich wilde houden aan wat Hij Uw voorouders onder ede had beloofd… (Deuteronomium 7:6-8)

Maar omdat de HEER, Uw God, U liefhad, heeft Hij Bileam geen gehoor geschonken en de vervloeking in een zegening omgezet. (Deuteronomium 23:6)

Hij vond het in een dorre woestijn, in een niemandsland vol van gevaar. Hij omringde het met zorg en met liefde, koesterde het als zijn oogappel. Zoals een arend over zijn jongen waakt en voortdurend erboven blijft zweven, zijn vleugels uitspreidt en zijn jongen daarop draagt, zo heeft de HEER zijn volk geleid… (Deuteronomium 32:10-12)

Hij kreeg Israëls stammen lief, Hij hield al de zijnen in zijn hand. Ze waren gezeten aan zijn voeten en ontvingen zijn onderwijzing. De HEER laat zijn lieveling bij zich schuilen. Zijn kind omarmt Hem van vroeg tot laat, het nestelt zich veilig op zijn rug. Wie is zo gelukkig als U, Israël? Geen ander volk liet de HEER de overwinning. Hij is het schild dat U beschermt… (Deuteronomium 33:3,12,29)

Hij koos voor ons een eigen land, de trots van Jakob, het volk dat Hij liefheeft. (Psalm 47:5)

Geef Uw duifje niet prijs aan de wilde dieren, vergeet Uw vernederd volk niet voorgoed. (Psalm 74:19)

Tegen Uw volk smeden zij een complot, ze spannen tegen Uw lieveling samen, en zeggen: ‘Kom, wij verdelgen dit volk, Israëls naam zal nooit meer worden genoemd.’ (Psalm 83:4-5)

Zij vertrappen Uw volk, HEER, onderdrukken Uw liefste bezit, Nee, de HEER zal zijn volk niet verstoten, zijn liefste bezit niet verlaten. (Psalm 94:5,14)

Hij verhoogt het aanzien van zijn volk, de roem van al wie Hem trouw zijn, het volk van Israël, dat Hem nabij is. (Psalm 148:14)

Op die dag zal de HEER het land tot bloei brengen, het zal als een kostbaar sieraad zijn. (Jesaja 4:2)

Israël is de wijngaard van de HEER van de hemelse machten, de uitgelezen aanplant zijn de inwoners van Juda. (Jesaja 5:7)

Op die dag zal men de prachtige wijngaard bezingen. Ik, de HEER, houd de wacht over mijn wijngaard, steeds opnieuw bevloei Ik hem. Dag en nacht zal Ik de wacht houden… ( Jesaja 27:2-3)

Luister naar Mij, volk van Jakob en al wat er van Israël nog over is – van de moederschoot af door Mij gedragen, door Mij gekoesterd vanaf de geboorte: Tot in je ouderdom blijf Ik dezelfde, tot in je grijsheid zal Ik je steunen. Wat Ik gedaan heb, zal Ik blijven doen, Ik zal je steunen en beschermen. (Jesaja 46:3-4)

Maar jou, Israël, mijn dienaar, Jakob, die Ik uitgekozen heb, nakomeling van Abraham, mijn vriend… (Jesaja 41:8)

Men noemt je niet langer Verlatene en je land niet langer Troosteloos oord, maar je zult heten mijn verlangen en je land mijn bruid. Want de HEER verlangt naar jou en je land wordt ten huwelijk genomen. Zoals een jongeman een meisje tot vrouw neemt, zo zullen jouw zonen jou ten huwelijk nemen, en zoals de bruidegom zich verheugt over zijn bruid, zo zal je God zich over jou verheugen. en jij zult ‘Geliefde’ heten, ‘Nooit verlaten stad’. (Jesaja 62:4,5,12)

Ik heb mijn volk verlaten, mijn bezit opgegeven, mijn zielsbeminde aan haar vijanden overgeleverd. (Jeremia 12:7)

Dit zegt de HEER: In de woestijn kreeg Ik Israël lief, het volk dat aan vernietiging ontkomen was. Ik ging hun voor en gaf hun vrede. Van ver ben Ik naar je toe gekomen, vrouwe Israël. Ik heb je altijd liefgehad, mijn liefde zal je altijd vergezellen. Ik breng je weer tot bloei. (Jeremia 31:2-4)

Is Efraïm niet mijn geliefde zoon, is hij niet mijn oogappel? Telkens als Ik over hem spreek rijst zijn beeld in Mij op, dan raak Ik diep bewogen. Ik móet Mij over hem ontfermen – spreekt de HEER. (Jeremia 31:20)

Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, Ik keer Mij nooit meer van hen af en zal hen altijd zegenen. Ik zal hen met ontzag voor Mij vervullen, zodat zij zich nooit meer van Mij zullen afkeren. Ik zal er weer vreugde in vinden hen te zegenen en zal hen voorgoed in dit land planten. Met hart en ziel zal Ik dat doen. (Jeremia 32:40-41)

Ik zal het volk reinigen van alle wandaden waarmee het tegen Mij gezondigd heeft. Ik zal het alle wandaden vergeven waarmee het willens en wetens tegen Mij gezondigd heeft. Jeruzalem zal Mij weer vreugde geven en Mij lof en roem brengen bij alle volken op aarde. Die zullen horen hoeveel geluk en voorspoed Ik Jeruzalem schenk, en huiveren van ontzag. (Jeremia 33:8-9)

Ik keer mijn gelaat af van mijn volk, en de plaats die Mij het liefst is wordt door rovers platgetreden en ontwijd. (Ezechiël 7:22)

Je was bij alle volken beroemd om je schoonheid, en je schoonheid was volmaakt want ze kwam van Mij – spreekt God, de HEER. (Ezechiël 16:14)

Op die dag zwoer Ik hun dat Ik hen uit Egypte weg zou leiden naar het land dat Ik voor hen had uitgezocht, een land dat overvloeit van melk en honing, de parel onder de landen van de wereld. (Ezechiël 20:6)

Toen Israël nog een kind was, had Ik het lief; uit Egypte heb Ik mijn zoon weggeroepen. Hoe harder ze geroepen werden, hoe meer ze hun eigen weg gingen. Ze brachten offers aan de Baäls en brandden wierook voor godenbeelden – terwijl Ik het toch was die Efraïm leerde lopen en hem op mijn arm nam. Maar zij beseften niet dat Ik hen verzorgde. Zacht leidde Ik hen bij de teugels, aan koorden van liefde trok Ik hen mee; Ik verloste hen van het juk om hen te laten eten, Ik hield hun het voer zelfs nog voor… Ach Efraïm, hoe zou Ik je ooit kunnen prijsgeven? Hoe zou Ik je kunnen uitleveren, Israël? Zou Ik je prijsgeven als Adma, je laten ondergaan als Seboïm? mijn hart wordt verscheurd, door barmhartigheid word Ik bewogen. (Hosea 11:1-5,8)

Ik genees hen van hun ontrouw, mijn hart gaat naar hen uit. mijn toorn heb Ik laten varen. Ik zal voor Israël zijn als de dauw. Het zal bloeien als een lelie, wortelen als een ceder op de Libanon; zijn jonge loten zullen uitlopen. Het zal als een prachtige olijfboom pronken en geuren als de ceders op de Libanon. (Hosea 14:5-7)

Weid Uw volk met Uw staf, Uw geliefde kudde die eenzaam leeft in het woud, omringd door vruchtbaar land. (Micha 7:14)

Jubel, vrouwe Sion, zing van vreugde, Israël, juich met heel je hart, vrouwe Jeruzalem! De HEER heeft het vonnis over jou tenietgedaan en je vijand verdreven. De HEER, de koning van Israël, is in je midden, je hebt geen kwaad meer te vrezen. Op die dag zal men tegen Jeruzalem zeggen: ‘Wees niet bang, Sion! Laat de moed niet zinken!’ De HEER, je God, zal in je midden zijn, Hij is de held die je bevrijdt. Hij zal vol blijdschap zijn, verheugd over jou, in zijn liefde zal Hij zwijgen, in zijn vreugde zal Hij over je jubelen. Alle treurenden zal Ik bijeenbrengen, verzamelen wie op je feesten moesten ontbreken. Hun vernedering drukte zwaar op de stad. In die tijd zal Ik afrekenen met je verdrukkers, de kreupelen zal Ik redden, de verstrooiden bijeenbrengen. En hen die in de hele wereld werden veracht zal Ik met eer en roem overladen. In die tijd breng Ik jullie terug. Ik zal jullie verzamelen, je zult met eer en roem overladen worden door alle volken op aarde. Met eigen ogen zullen jullie zien hoe Ik je lot ten goede keer – zegt de HEER. (Sefanja 3:14-20)

‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Brandend van liefde neem Ik het op voor Jeruzalem en Sion, en ziedend van woede ben Ik op de zelfgenoegzame volken. Ik had mijn toorn immers al weer laten varen, maar zij hebben mijn volk steeds harder aangepakt. Daarom – zegt de HEER – keer Ik vol erbarmen terug naar Jeruzalem. Mijn huis zal er worden herbouwd (Zacharia 1:14,15)

Want de HEER van de hemelse machten, die mij zijn grootheid heeft geopenbaard en die mij gezonden heeft, zegt over de volken door wie jullie geplunderd zijn: ‘Wie aan mijn volk komt, komt aan mijn oogappel. (Zacharia 2:12)

Op die dag zal God, de HEER, zijn volk als een kudde in veiligheid brengen. Als edelstenen in een kroon zullen ze fonkelen op zijn land. Wat schitterend! Wat mooi! Jonge mannen en vrouwen bloeien op, gesterkt door wijn en graan. (Zacharia 9:16,17)

Ik heb jullie lief – zegt de HEER -, en jullie zeggen: ‘Waaruit blijkt die liefde dan?’ zijn Jakob en Ezau geen broers? – spreekt de HEER. Toch heb Ik Jakob liefgehad en Ezau gehaat. (Maleachi 1:2-3)